Het bovenwettelijk instemmingsrecht van de OR
Opnieuw komt de kantonrechter eraan te pas om een uitspraak te doen waarbij het bovenwettelijk instemmingsrecht van de OR in het geding is. Anders dan in de casus over de wijziging in het beloningssysteem (zie artikel) beslist de kantonrechter in dit geval níet in het voordeel van de OR. Waarom?
Aanleiding
Het geschil draait om een wijziging voor de maaltijdvergoedingen bij overwerk. De OR claimt voor een dergelijk besluit bovenwettelijk instemmingsrecht (WOR, artikel 32, 2e lid 2) te hebben en vraagt de kantonrechter de werkgever (in dit geval het Openbaar Ministerie (OM)) te verplichten het besluit in te trekken en het bovenwettelijk instemmingsrecht te respecteren.
Volgens het OM is er geen sprake van bovenwettelijk instemmingsrecht en is er geen instemming van de OR nodig om een besluit over wijziging in de maaltijdvergoedingen te nemen.
Oordeel kantonrechter
De kantonrechter stelt vast dat alle partijen het eens zijn over het feit dat een wijziging in een regeling voor maaltijdvergoedingen niet onder het instemmingsrecht van artikel 27 valt. Dat artikel bevat een limitatieve opsomming van de regelingen waarvoor dat instemmingsrecht wél van toepassing is. De rechter toetst dan ook of er inderdaad sprake is van bovenwettelijk instemmingsrecht. Volgens de OR zouden er ook geen zwaarwegende omstandigheden zijn om de bestaande regeling te wijzigen.
OR claimt bovenwettelijk instemmingsrecht
De OR stelt dat er bovenwettelijk instemmingsrecht in 2013 is afgesproken, die afspraken zijn na instemming van de OR gemaakt en vastgelegd in ‘de Handleiding’. Volgens het OM is er geen sprake van bovenwettelijk instemmingsrecht en moeten de eisen van de OR worden afgewezen. De kantonrechter stelt vast dat er geen schriftelijke overeenkomst is gesloten waarin een bovenwettelijk instemmingsrecht is vastgelegd. Dat zou wettelijk wel zo moeten.
Hard bewijs ontbreekt
Volgens de OR is ‘de Handleiding’(met daarin de regeling voor de maaltijdvergoeding) met instemming van de OR tot stand gekomen. ‘De Handleiding’ is een aanvulling op de Tijdelijke Bedrijfstijd- en werktijdregeling, destijds met instemming van de toenmalige landelijke MR (nu de COR) tot stand is gekomen. Uit de tekst van ‘De Handleiding’ blijkt niet of de OR een rol heeft gehad bij de totstandkoming van de regeling, en dus ook niet dat er bovenwettelijk instemmingsrecht zou zijn afgesproken. De OR doet vervolgens nog wat andere pogingen om aan te tonen dat er een bovenwettelijk instemmingsrecht zou bestaan, maar dat is nergens concreet vastgelegd.
De eisen van de OR worden dan ook afgewezen.
Commentaar
De WOR maakt het in artikel 32 mogelijk om bovenwettelijke bevoegdheden af te spreken voor de ondernemingsraad. Daar zitten een paar formele voorwaarden aan, zoals dat de ondubbelzinnige afspraken op schrift moeten worden gesteld én dat een kopie van de afspraken van deze ondernemingsovereenkomst naar de bedrijfscommissie moeten worden gestuurd. In dit geval is aan geen van deze voorwaarden voldaan.
Als een overeenkomst níet schriftelijk is vastgelegd, dan kan soms toch sprake zijn van een uitbreiding van de bevoegdheden, maar alleen als er sprake is van een ondubbelzinnige mondelinge afspraak. In dit geval is ook die afspraak niet aangetoond.
- Zelf de uitspraak van de kantonrechter lezen? Klik hier
- Juridische ondersteuning nodig bij de naleving van een ondernemingsovereenkomst? Neem contact op
- Als OR aan de slag met een ondernemingsovereenkomst? Neem contact op