Instemmingsrecht op het stopzetten van de woon/werk reiskostenvergoeding?
Er ontstaat verschil van mening tussen een gemeenschappelijke ondernemingsraad (GOR) en de ondernemer als die een besluit neemt om de vergoeding van de woon/werkreiskosten i.v.m. het thuiswerken op te schorten. De GOR claimt instemmingsrecht, de ondernemer is het daar niet mee eens. De gerechtshof mag er in hoger beroep een uitspraak over doen.
Voorgeschiedenis
Voor een drietal onder één naam samenwerkende BV’s is een gemeenschappelijke ondernemingsraad ingesteld. Er is een Arbeidsreglement van toepassing dat voorziet in een vergoeding van (een deel) van de reiskosten woon/werkverkeer. Na het uitbreken van de coronapandemie besluit de werkgever om nieuwe tijdelijke regels in te voeren, zodat het aantal fysieke contacten tussen personeel zo klein mogelijke is. De GOR heeft een instemmingsverzoek gekregen om deze tijdelijke regels in te voeren. Daarna ontvangt de GOR een instemmingsverzoek om de betaling van reiskosten woon/werkverkeer stop te zetten als werknemers thuis werken. De GOR stemt daar niet mee in. De ondernemer is het daar niet mee eens. Bij de kantonrechter wil de GOR een verklaring voor recht dat het besluit om de reiskostenvergoeding stop te zetten instemmingsplichtig is en dat het besluit van de ondernemer vanwege het ontbreken van instemming van de GOR, nietig is
Oordeel kantonrechter
De kantonrechter stelde als eerste vast dat de GOR vanuit de WOR geen wettelijk instemmingsrecht heeft op het (tijdelijk) wijzigen van een reiskostenvergoeding. Daar zijn GOR en ondernemer het mee eens. Dat geldt ook voor de vaststelling dat de wijziging van het Arbeidsreglement wél die instemming van de GOR behoeft, want in het Arbeidsreglement is zonder voorbehoud en uitdrukkelijk een bovenwettelijk instemmingsrecht toegekend aan de GOR met een expliciete verwijzing naar artikel 27 WOR.
Maar… ze zijn het oneens of het tijdelijk stopzetten van de vergoeding van de reiskosten voor woon/werkverkeer neerkomt op een (tijdelijke) wijziging van het Arbeidsreglement.
Het hof ziet de brieven van de ondernemer aan de GOR over de aanpassing van het Arbeidsreglement en het tijdelijk stopzetten van de reiskostenvergoeding als instemmingsverzoeken. En omdat artikel 27 niet voorziet in het instemmingsrecht van de GOR is er sprake van een bovenwettelijke instemmingsrecht van de GOR dat middels een ondernemingsovereenkomst (artikel 32 van de WOR) kan worden afgesproken. In zo’n overeenkomst kunnen de bevoegdheden van de (G)OR worden uitgebreid. Het hof geeft de OR gelijk dat er sprake is van een bovenwettelijk instemmingsrecht op het wijzigen van de reiskostenvergoedingsregeling, en oordeelt daarmee dat het besluit van de ondernemer daarmee nietig is. De GOR krijgt wat dat betreft gelijk.
Niet verplicht doorbetalen reiskostenvergoeding
Maar het feit dat het besluit door het hof nietig is verklaard heeft niet tot gevolg dat de ondernemer verplicht is de reiskosten door te betalen. Volgens het hof heeft het ontbreken van de instemming door de GOR niet als gevolg dat werknemers met succes aanspraak kunnen maken op de doorbetaling van hun reiskosten woon/werkverkeer terwijl ze die reizen niet maken. De grondslag voor dit besluit door het hof ligt in het feit dat het (voorgenomen) besluit past binnen de bestaande regeling voor de reiskostenvergoeding uit het Arbeidsreglement waarin is voorzien dat de werkgever de reiskostenvergoeding kan stopzetten als er gedurende langere tijd geen sprake is van woon-werkverkeer.
Als de GOR niet instemt, kan de ondernemer alsnog bij de kantonrechter vervangende instemming verzoeken. Als die er niet komt, dan moet het zijn werknemers met terugwerkende kracht reiskosten woon/werkverkeer uitbetalen.
- Zelf de uitspraak van het hof lezen? Klik hier
- Als OR aan de slag met arbeidvoorwaarden? Stuur een e-mail