Geen instemmingsrecht OR en PVT bij invoering coronatoegangsbewijzen?
In zijn toelichting op het wetsvoorstel ‘Tijdelijke wet verbreding inzet coronatoegangsbewijzen’ van minister De Jonge van Volksgezondheid, Welzijn en Sport wil hij het instemmingsrecht van de ondernemingsraad laten vervallen. De Jonge stelt dat de OR geen instemmingsrecht heeft bij de invoering van coronatoegangsbewijzen op de werkvloer of bij de invoering van alternatieve maatregelen omdat de invoering rechtstreeks voortvloeit uit een ministeriële regeling. Maar klopt zijn stellingname wel?
Wetsvoorstel voor invoering coronatoegangsbewijs
Het wetsvoorstel van De Jonge maakt het voor werkgevers in verschillende sectoren mogelijk een coronatoegangsbewijs (ctb) verplicht te stellen. Dit gaat om de sectoren cultuur, evenementen, jeugdactiviteiten, horeca en sport, het beroepsonderwijs, hoger onderwijs en de overige sectoren. Voor werkgevers in deze ‘overige sectoren’ geldt dat zij óf het coronatoegangsbewijs moeten invoeren óf alternatieve maatregelen moeten treffen om de veiligheid op de werkvloer te kunnen waarborgen. Daarmee hebben werkgevers enige ruimte om zelf te bepalen welke alternatieve maatregelen getroffen kunnen worden.
‘Instemming OR en PVT is complicerend en vertragend’
De noodzaak om instemming te krijgen van de ondernemingsraad wordt als een complicerende en mogelijk vertragende factor genoemd in de memorie van toelichting door de minister. Er wordt betoogd dat het niet gaat om een besluit van de werkgever, maar dat de eventuele alternatieve bescherming rechtstreeks voortvloeit uit een ministeriële regeling.
Samengevat: de minister wil het instemmingsrecht van de OR op de invoering van toegangsbewijs of alternatieve maatregelen niet van toepassing verklaren. Maar hij wil het wel mogelijk maken dat de werkgever in samenspraak met OR of PVT een eigen afweging te maken een ctb te vragen. Het instemmingsrecht van de medezeggenschap in het onderwijs wat betreft de invoering van coronamaatregelen, is vastgelegd in artikel 58ra, lid 4a1 van de Wet publieke gezondheid (Wpg). In artikel 58ra, lid 4a2 verwijst de Wpg naar het instemmingsrecht zoals vastgelegd in artikel 27 WOR. De Jonge wil Wpg aan te passen en lid 4 geheel te schrappen.
‘Dat’ en ‘hoe’
Het is bijzonder dat een minister in zijn voorstellen beperkingen oplegt aan het instemmingsrecht van de OR. Er valt een vergelijk te maken met de invoering van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) in 2018. Dat die in alle bedrijven en organisaties moest worden ingevoerd is duidelijk en daarover heeft de OR niets in te brengen, maar hoe AVG in de eigen onderneming wordt ingevoerd wél en daarvoor moet de instemming van de OR worden gevraagd.
Dat het instemmingsrecht van de OR komt te vervallen omdat er sprake is van een ministeriële regeling is een misvatting. De bespreking met de OR of PVT van de voorstellen van de ondernemer voor de invoering van de ctb of de alternatieve maatregelen is van groot belang voor het draagvlak dat daarvoor nodig is. Het gaat dan vooral om de manier waarop de regeling wordt ingevoerd, en daar past het instemmingsrecht van de OR bij.
Op maandag 29 november 2021 heeft de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport zich over het wetsvoorstel gebogen. Het is nog niet duidelijk wat er over het instemmingsrecht van de OR afgesproken is.
- Zelf het wetsvoorstel ‘Tijdelijke wet verbreding inzet coronatoegangsbewijzen’ lezen? Klik hier
- Zelf de memorie van toelichting op het wetsvoorstel regelen? Klik hier
- Als OR aan de slag met de invoering van het cbt of met de alternatieve maatregelen? Stuur een e-mail