Welk MZ-orgaan heeft instemmingsrecht?
Soms is het best een gedoe in grote organisaties om vast te stellen welk medezeggenschapsorgaan wat te zeggen heeft over een voorgenomen besluit. Als er besluiten over genomen moeten worden over de huisvesting over een Rijkskantoorpand voor verschillende ministeries stapt één van de ondernemingsraden naar de kantonrechter.
Het Rijkskantoorpand biedt huisvesting aan drie verschillende ministeries en diensten daarvan. Van één van de diensten is de Ondernemingsraad Kerndepartement van het ministerie Infrastructuur en Waterstaat (IenW) ingesteld. Die OR wil dat de kantonrechter voor recht verklaart dat besluiten die onder het advies- en instemmingsrecht vallen op grond van artikel 25 en/of 27 WOR en die betrekking hebben op het Rijkskantoorpand aan de Rijnstraat 8, ter advies en/of instemming aan de OR (mede) voor te leggen. Er zijn bij IenW 20 ondernemingsraden actief, daarboven is een Departementale Ondernemingsraad (DOR) ingesteld.
Oordeel
De kantonrechter benut artikel het 1e lid van artikel 35 van de WOR: ‘Ten aanzien van de centrale ondernemingsraden en de groepsondernemingsraden zijn de artikelen 22a tot en met 32, met uitzondering van de artikelen 23c en 24, derde lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat door die raden uitsluitend aangelegenheden worden behandeld die van gemeenschappelijk belang zijn voor alle of voor de meerderheid van de ondernemingen waarvoor zij zijn ingesteld en ongeacht of ten aanzien van die aangelegenheden bevoegdheden toekomen aan de afzonderlijke ondernemingsraden.’ bij het bepalen van zijn oordeel. De rechter stelt de DOR gelijk met een groepsondernemingsraad.
De OR van het kerndepartement staat op het standpunt dat de besluiten over de huisvesting voor het Rijkskantoorpand betrekking hebben op vier van de twintig ondernemingsraden binnen IenW en dat daarom de bevoegdheden niet bij de DOR horen te liggen. De motivatie daarvoor is dat er geen sprake is van ‘de meerderheid van de ondernemingen’ uit artikel 35.
Besluit is bepalend voor wie rechten heeft
De kantonrechter oordeelt dat per voorgenomen besluit beoordeeld moet worden aan wie de medezeggenschapsrechten moeten worden toegekend. Als het besluit betrekking heeft op een meerderheid van de betrokken ondernemingen binnen IenW, dan is de DOR bevoegd. Is het antwoord op die vraag bevestigend, dan zal de DOR bevoegd zijn. Genomen besluiten over de huisvesting kunnen óók gevolgen hebben voor andere ondernemingen van het departement die niet in het kantoorpand werkzaam zijn.
Alleen voor besluiten waardoor alleen de medewerkers van kerndepartement geraakt worden, zal de OR uitsluitend bevoegd zijn. En omdat het in deze procedure gaat over toekomstige voorgenomen besluiten krijgt de OR in dit geval geen gelijk. Dat gelijk zou er wel kunnen zijn als er een concreet voorgenomen besluit ligt dat uitsluitend betrekking heeft op het kerndepartement.
De mz-rechten liggen bij één MZ-orgaan
Bij organisaties met een gelaagde medezeggenschap ontstaan wel vaker problemen over wie het advies- of instemmingsrecht toekomt. De WOR bepaalt dat er maar één MZ-orgaan aanspraak kan maken op de advies- of instemmingsrecht, zodat voorkomen wordt dat een bestuurder bij meerdere ondernemingsraden advies of instemming moet vragen. Ook bij een combinatie van een ondernemingsraad met OC’s is dat het geval; de bevoegdheid om te mogen adviseren of in te stemmen kan maar bij één MZ-orgaan liggen.
Als er meningsverschillen ontstaan kan overwogen worden om vrijwillige bemiddeling bij de Bedrijfscommissie te vragen. Ook de Bedrijfscommissie kan helpen om het meningsverschil op te lossen. De bemiddeling is laagdrempeliger dan direct een procedure bij de kantonrechter te starten.
- Zelf de uitspraak van de kantonrechter lezen? Klik hier
- Als OR aan de slag met de vormgeving van de medezeggenschap? Stuur een mail