Naamsvermelding in enquête is instemmingsplichtig
Als de werkgever besluit om de voornamen van medewerkers voortaan te vermelden in de enquêtes die naar klanten worden gestuurd om de tevredenheid over de dienstverlening te meten, komt de OR in actie. Die vinden dat voor dat besluit de instemming van de OR nodig is, maar daar is de bestuurder het niet mee eens. Uiteindelijk wordt het geschil aan de kantonrechter voorgelegd.
De ondernemingsraad vindt dat het besluit om voortaan de voornaam te vermelden instemmingsplichtig is (WOR artikel 27, 1e lid, onderdeel k: registratie, omgang en bescherming van persoonsgegevens van medewerkers). In oktober 2016 is de raad daarvan op de hoogte gekomen, maar heeft vervolgens tot maart 2017 gewacht om nietigheid in te roepen. Dat laatste feit maakt dat de kantonrechter de OR niet ontvankelijk verklaard. De termijn voor het inroepen van nietigheid is immers bij wet bepaald op een maand (artikel 27, 5e lid), gerekend vanaf het moment dat de OR constateert dat de ondernemer een instemmingsplichtig besluit zonder instemming van de OR toepast of uitvoert.
Instemming verplicht
Over de instemmingsplichtigheid doet de kantonrechter toch ook een uitspraak. Op dat punt krijgt de OR gelijk. Het vermelden van de voornamen is aan te merken als een ‘regeling omtrent het verwerken van persoonsgegevens van de in de onderneming werkzame personen’. Omdat de OR te laat was met het inroepen van nietigheid hoeft de ondernemer het besluit niet terug te draaien.
Omdat medewerkers geen naambordjes dragen, maar nu wel met voornaam in de enquête worden genoemd is het eenvoudig om ze via een zoekopdracht binnen de social media op te sporen. Het is niet voor niets dat persoonsgegevens beschermd horen te worden.