Minder naleving WOR, minder OR-scholing
Voor het eerst is er sinds 2011 onderzoek gedaan naar de naleving van de Wet op de ondernemingsraden (WOR). In opdracht van SZW is ook de structuur, het functioneren en de meerwaarde van de medezeggenschap van werknemers onderzocht. Dat het na 6 jaar opnieuw onderzocht is werd tijd; alleen op die manier kan objectief worden vastgesteld welke gevolgen het in 2013 stopzetten van de scholingsbijdragen door het GBIO hebben gehad voor de medezeggenschap in Nederland. Er is een kwalitatief onderzoek toegevoegd waarin een panel met deskundigen met onder meer OR-leden een mening geeft over de onderzoeksresultaten. In dit artikel de opmerkelijkste resultaten uit het onderzoek.
Naleving neemt af
De verplichting om een ondernemingsraad in te stellen is met 4 procent afgenomen. In 2011 werd die verplichting in 71 procent van de gevallen nageleefd, in begin 2017 is dat gedaald naar 67 procent. Vooral in de sectoren handel en horeca (50%), bouwnijverheid (66%) en transport (56%) is de instellingsgraad lager dan gemiddeld, in 2011 was dat ook al zo. De deskundigen vinden 70 procent al een mooi resultaat, maar vinden ook dat er best wat meer stimulerend en handhavend gewekt mag worden om tot een betere instellingsgraad te komen.
Werkgevers van bedrijven waar geen OR is ingesteld geven als reden aan dat hun personeel er geen behoefte aan heeft. Dat heeft te maken met het feit dat er voldoende andere overlegvormen zijn. In diezelfde organisaties zegt 40 procent van de werknemers dat het juist de werkgever is die er geen behoefte aan heeft. En een kwart van deze ondervraagden geeft aan dat het personeel er geen behoefte aan heeft.
Samenvattend: werkgevers en werknemers in organisaties waar geen OR is ingesteld waar dat wel zou moeten wijzen naar elkaar als oorzaak van het ontbreken van medezeggenschap. Het is maar zelden dat een ondernemer met behulp van een dwangsom door een kantonrechter wordt gedwongen om een ondernemingsraad in te stellen. Zo’n maatregel vraagt wel eerst om actie van personeel of bonden om een weigerachtige ondernemer op die manier te dwingen een ondernemingsraad in te stellen.
Achterban weet niet wat de OR doet
In het onderzoek is ook naar de mening van werknemers gevraagd. Die geven opvallend vaak (40-50%) aan dat ze niet weten wat de OR zoal doet. Het betekent dat ondernemingsraden in bijna de helft van de gevallen meer werk zouden moeten maken van het informeren van hun achterban, zodat die doorlopend aan de weet komt wat de OR probeert te bereiken en welke resultaten gehaald zijn.
Flexibele schil als excuus én goed argument
Uit het onderzoek blijkt dat in organisaties en bedrijven met een grote flexibele schil het nalevingspercentage om een ondernemingsraad in te stellen lager is dan in andere organisaties. Volgens deskundigen komt dat door de structuur van de WOR, die richt zich meer op werknemers met een vaste arbeidsovereenkomst dan op de collega’s uit de flexibele schil. En de werknemersvertegenwoordigers willen dat graag zo houden.
Volgens de deskundigen is de wetgever aan zet om de betrokkenheid van de flexibele schil bij de medezeggenschap wettelijk te regelen omdat in de meerderheid van de bedrijven de flexwerkers op geen enkele manier bij de OR betrokken zijn. Een ondernemingsraad overlegt namens al het personeel met de bestuurder. Het is dus niet meer dan logisch dat ook het flexibele personeel daar een formele positie in krijgt en houdt.
OR-leden minder vaak op cursus
De WOR regelt dat elk OR-lid recht heeft op minimaal vijf scholingsdagen per jaar. Dat percentage dat deze vijf dagen krijgt neemt al jaren af: van 25% in 2008, naar 18% in 2011 en naar 11% in 2017. Het betekent dat in 9 jaar tijd het aantal scholingen van vijf dagen per jaar meer dan gehalveerd is.
De incidentele scholingen nemen wel iets toe.
Uit het onderzoek blijkt dat ondernemingsraden die een eigen budget hebben afgesproken vaker op cursus gaan dan de OR-ren die geen eigen budget hebben. Overigens is het pas sinds 2013 mogelijk om in het OR-budget (WOR, artikel 22, lid 4) scholingskosten op te nemen. Voor die tijd was dat niet mogelijk. En ondernemingsraden in grotere organisaties gaan vaker op cursus dan de collega’s in kleinere organisaties.
Maar liefst in tweederde van de organisaties met een PVT wordt helemaal geen scholing gevolgd, ook voor deze medezeggenschapsorganen neemt de scholing af.
De onderzoekers zien een discrepantie in het feit dat de bestuurders een deskundige en goede functionerende ondernemingsraad belangrijk vinden, maar dat er tegelijkertijd minder tijd, geld en energie in de scholing van OR/PVT gestoken wordt.
Invloed van de or op besluiten neemt af
Zo’n 55 procent van de werkgevers vindt dat de OR de besluitvorming ‘nauwelijks of soms’ beïnvloedt. In 2011 was dat 47 procent. Toch wordt er wel meerwaarde gezien, zoals een extra informatie- en communicatiekanaal, de mogelijkheid om voor meer draagvlak te zorgen, extra zorg voor kwaliteit en volledigheid van besluiten, sparringpartner bij het maken van plannen en aanspreekpunt voor het bespreken van personeelsbelangen.
De werknemers zijn wat minder positief dan hun bestuurders. Ze zien dat bijvoorbeeld niet terug in de bijdrage van de medezeggenschap aan draagvlak voor beleid en besluiten.
Kwaliteit samenwerking bestuurder en OR verschilt
Uit het onderzoek komen verschillen in kwalitatief en kwantitatief onderzoek naar voren over de samenwerking tussen ondernemingsraad en bestuurder. Volgens het kwalitatieve onderzoek wordt er meer samengewerkt dan uit het kwantitatieve onderzoek blijkt.
De rol van de bestuurder bij het actief en vroegtijdig betrekken van de OR bij voorgenomen besluiten blijkt cruciaal. Tegelijkertijd is het ook de OR die de bestuurder kan laten weten dat vroegtijdige betrokkenheid bij de belangrijke besluiten effectiever is dan pas vlak voordat het besluit genomen wordt de ondernemingsraad te betrekken.
Volgens de deskundigen is het overleg tussen RvC/RvT, bestuurder en OR belangrijk. Het z.g. artikel 24-overleg is daar een goed instrument voor.
Ondernemer is verantwoordelijk voor goed functioneren van de medezeggenschap
Het goed functioneren van de medezeggenschap moet vooral door de leiding van het bedrijf mogelijk gemaakt worden. Dat pleit voor een heldere faciliteitenregeling en een goed opgeleide ondernemingsraad. Dat zal zeker nodig zijn als bestuurder expliciete eisen gaan stellen aan de kwaliteit van het overleg met de OR.
Kwaliteit van de OR
OR-leden vinden dat de kwaliteit van het functioneren van de ondernemingsraad bevorderd moet worden. Daar hoort een vorm van zelfevaluatie bij, waardoor de het functioneren van de medezeggenschap verbeterd kan worden. Ook moet het imago van de OR en het OR-werk worden bijgesteld, zodat een bredere vertegenwoordiging uit de organisatie in de OR mogelijk is en jongeren meer uitgedaagd worden om zich kandidaat te stellen. Nog te vaak wordt het OR-werk als ‘moeilijk, tijdrovend’ en ‘schadelijk voor de loopbaan’ gezien.
- Zelf het rapport over de naleving van de WOR lezen? Klik hier
- Als ondernemingsraad aan de slag met het verbeteren van de medezeggenschap? Klik hier