OR behoudt eindejaarsuitkering

Er gaat het nodige mis als de bestuurder – in het kader van een harmonisatie van arbeidsvoorwaarden – de eindejaarsuitkering van een deel van het personeel wil schrappen. De OR is niet van plan in te stemmen met het voorstel van de bestuurder, dus die stapt rechtstreeks naar de kantonrechter om vervangende toestemming te vragen. 
 
Na een fusie tussen twee woningcorporaties bestaat er verschil in de arbeidsvoorwaarden. Zo heeft een deel van het personeel geen eindejaarsuitkering en een ander deel wel. De bestuurder wil die regeling afbouwen, zodat er uiteindelijk geen verschillen in de arbeidsvoorwaarden zijn. 
Omdat de OR al duidelijk had laten weten niet met het voorstel in te stemmen en de bestuurder in de overlegvergadering niet bereid bleek om erover te onderhandelen is de bestuurder voor vervangende toestemming naar de kantonrechter gestapt. 
Die stelt zich op het standpunt dat voor een juiste gang van zaken bij een instemmingsverzoek er overleg nodig is tussen OR en bestuurder. Omdat de bestuurder niet wilde onderhandelen is dát overleg er niet geweest. De rechter vindt het onaanvaardbaar dat de OR niet in de gelegenheid is geweest om zijn standpunt en onderliggende motivatie in de overlegvergadering te bespreken. De kantonrechter vindt het niet de bedoeling dat het eerste inhoudelijke debat pas in de rechtszaal plaatsvindt.
Vervolgens weegt de rechter de argumenten van corporatie en OR. Het oordeel is duidelijk, want de kantonrechter vindt dat er geen financiële argumenten zijn om een loonoffer van het personeel te vragen. Ook maakt hij gehakt van het argument van de bestuurder dat deze 13e maand in strijd zou zijn met de cao. Volgen de kantonrechter laat het minimumkarakter van de cao Woondiensten het toe om dergelijke afspraken te maken.
De kantonrechter ziet een andere oplossing voor het argument van de bestuurder om ongelijkheid in de arbeidsvoorwaarden tegen te gaan. Hij stelt voor om ook de medewerkers van de andere corporatie een 13e maand toe te kennen. Volgend de rechter zijn de kosten (€ 42.000 per jaar) door een organisatie met een omzet van € 38 miljoen goed te dragen. De rechter ziet geen doorslaggevende argumenten op het gebied van zwaarwegende bedrijfsorganisatorische, bedrijfseconomische of bedrijfssociale gronden.
 
Uit de uitspraak wordt opnieuw duidelijk dat het de bestuurder is die verantwoordelijk is voor een zorgvuldig verloop van de medezeggenschapsprocedures, zoals de toepassing van het instemmings- of het adviesrecht. Overleg tussen de gelijkwaardige overlegpartners
 
Uitspraak: AR 2017-0803
 
Als OR aan de slag met de harmonisatie van arbeidsvoorwaarden? Klik hier